Als de nood het hoogst is…

Tussen de Cranendoncklaan en de Grensweg in Budel loopt een zandpad. Ondanks zand, stof, stenen, bulten en kuilen kreeg het toch een naam: Vinnestraat. Het straatje wordt uitsluitend gebruikt door wandelaars, joggers, fietsers en… verliefde koppeltjes. Soms neem ikzelf het weggetje. Niet voor een of andere stiekem amoureuze afspraak, maar als autovrije binnenweg naar fietsenwinkel ‘Bike Total Vlassak’.

Ik stuurde mijn fiets de stille, groene rust in, weg van de opgefokte drukte uit de Budelse dorpskern. De zon zakte zoetjesaan meer en meer uit het zenit. Een briesje streelde mijn blote armen en benen. Zo’n 100 meter verder zag ik plots iemand ‘verdoken’ bezig in de groene graskant op de berm links van het zandpad. Af en toe verdween een blauwe jas van het, hem of haar tussen het struweel van haagbeuk, hazelaar, brem, varens, wilde braambesstruiken, netels, wilgenroosjes enz… 

Gefocust op wat en wie en hoe in het laatzomers tafereel laveerde ik wiebelend over keien, hobbels en gaten door het mulle zand. Groot was mijn verbazing toen een bekend ‘vrommes’, ‘n ‘madame’, vanuit het struikgewas tevoorschijn kwam gekropen, ’t is te zeggen, geslopen: Marie-Claire. Schuw, eerder schichtig, zo zonder poeha, zo zonder de gemeenlijke toeters en bellen, alleen onder het gedempt geroffel van kreupelhout. In haar mise-en-plis sierden enkele lancetblaadjes van het wilgenroosje expressief naturel. Relatief een dame van stand dus met onder haar arm een rol toiletpapier! Zij herkende mij ook. In een mum verkleurde haar blos van ‘roaze nô knalroewd’. Van gêne of van nog restjes ‘gekuum’ of van alle twee…? Met moeite kreeg ik de breedte van mijn g(r)limlach gecamoufleerd. Ik groette afstandelijk met: “Hui” en dacht: “Van boer tot minister, ieder zijn menselijk register…”, maar zweeg verstandelijk. Waar het zandpaadje op de Grensweg aansluit stond de echtgenoot van mevrouw trouw en geduldig te wachten. Hij zag me al van ver peddelend aankomen en wendde ostentatief zijn hoofd af. Intuïtief spookte een liedje uit mijn puberjaren door mijn hoofd: “Ik sta op wacht bij mijn vrouwtje in de gracht en denk aan…!” Zijn vluchtende blik getuigde: “Nè alliejn hur woater kwaamp ‘r tot oan hur lippen…”

Het ligt niet in mijn aard om wachtende mensen voor te ‘kruipen’ maar in sommige – niet altijd ideale – omstandigheden ‘breekt nood wet’. Dan kan hoffelijkheid – wat mij betreft – de pot op; of, om dichter bij de oorspronkelijke verhaallijn te blijven, de bosjes in. In water- of modderstromen, in nood, grijp je naar iedere plag, naar iedere rietstengel, naar ieder rolletje toiletpapier als reddingsboei! Kortom, ‘bij behoefte(n)’ van jezelf of van anderenleer je jezelf en / of andere mensen anders kennen! 

Ook beter…? 

(Harrie Beks – Hamont, zondag 22.01.2023)