Ik reed over de Mulk op weg naar huis. Ik kwam uit Budel dus ik nam de eerste straat rechts in België, dat is de Mulk. Zo leg ik mensen de weg naar mijn huis altijd uit. Opeens zag ik in mijn achteruitkijkspiegel een blauwe auto die pal achter me reed, op m’n klep zeg maar. Echt geen meter ertussen. De auto blééf me maar volgen en dan doe ik wat ik in Frankrijk ook altijd doe als zo’n Fransman pal achter me blijft rijden, op die smalle weggetjes, ik hou in en ga aan de kant staan zodat hij langs kan; deed ik nu ook. Ik ging naar rechts in de kuilen en hobbels en wachtte tot hij voorbijreed. Het was een zij. Ze stopte naast me. Ik maakte een gebaar met m’n arm, zo van, rij maar door; maar zij deed hetzelfde, met een boze blik in de ogen gebaarde ze dat ik door moest rijden. Ik haalde m’n schouders op en reed door. Ze bleef me achtervolgen, pal achter me; jeetje. Maar ik dacht, ze draait dadelijk wel ergens af; maar toen ik mijn kleine zijstraatje in reed kwam ze me achterna. Ik reed mijn erf op en zij stopte voor de poort die open stond. Voordat ik allebei de honden uit de auto kon halen kwam ze al naar me toe gelopen, met boze passen. Rustig blijven, dacht ik bij mezelf. ‘Wat denk je wel,’ begon ze, ‘jij had daar helemaal geen voorrang bij dat stoplicht.’ Ze was woedend. Ze was klein en jong en niet onknap. Maar woedend. Ik was bij de dierenarts langs gereden en voor het rode stoplicht daar, dat vervelende stoplicht vanuit de Cranendoncklaan gekomen en na een auto of 4 had een zwarte mercedes mij ertussen gelaten. Ik had hem nog met een armzwaai bedankt. ‘Een zwarte auto had mij daar voor laten gaan, een zwarte mercedes, die heb ik nog bedankt met een zwaai,’ verdedigde ik mij. ‘Ja, maar dat mag daar helemaal niet, wij hadden daar voorrang, wat denk je wel niet. En ik heb de hele dag al zo’n pech en ongeluk en… ‘ ze stotterde van woede. En ik zag haar opeens staan, zo klein en zo boos en zo jong nog en ik dacht, kom op nou, ze voelt zich gewoon ongelukkig. Waar hebben we ruzie om? Twee vrouwen, om wat? Zij is in nood. Dat zag ik wel en ik deed een stap naar haar toe, keek in haar boze gezichtje en zei: “Kom eens hier, zo erg is het toch allemaal niet.” En ik sloeg mijn armen om haar heen en ze legde haar hoofd tegen mijn schouder en begon te snikken. Ik knuffelde haar en drukte haar hoofd tegen me aan. Ze huilde verder en greep zich aan me vast. Ik aaide over haar wang en huilde mee en zei: ‘Jij hebt het niet makkelijk, dat zie ik wel, dan hoeven we hier toch geen ruzie over te maken. Zeg maar wat er is.” En ze barstte uit: “Alles gaat verkeerd en mijn man en mijn familie, ik voel me zo rot en alles gaat mis.” Ik zei niks en drukte haar nog maar wat tegen me aan. Ze hield op met huilen. “Wat fijn,” zei ze, “wat ben je lief.” “Jij bent ook een lieve meid,” zei ik, “denk daar maar aan. Er is niks verkeerds met jou, de stoplichten, dat was ons probleem.” Ze lachte met een snik. “O, wat fijn dat ik je ben tegengekomen.” “Dat vind ik ook,” zei ik en ik meende het. Ze vertelde waar ze woonde en ik vroeg hoe ze heette en we keken elkaar lachend aan. Ze zei dat ze Lieneke heette, ze woonde bij mij in de buurt maar oorspronkelijk kwam ze uit Nuenen. “En hoe heet jij, vroeg ze. “Guus,” zei ik en ze knuffelde me. “Mag ik nog eens terugkomen,” vroeg ze? “Jij mag altijd terugkomen,” zei ik, “altijd, wanneer je maar wilt.”
Toen vertrok ze. We stonden nog steeds bij mij op het erf. Ze draaide zich om, liep naar haar auto, zwaaide en reed weg. Ik haalde beide honden uit de auto en ging naar binnen. Kijk, zo is hoe wij vrouwen dat doen. Mannen zouden hun verkeersproblemen ook eens zo moeten oplossen. Maar ja, het was misschien ook niet helemaal een verkeersprobleem.
Reageren? Graag! Dat kan via guus.van.winkel@pandora.be