Sesam, open u

Een verhaal uit de tijd dat de duiven op het dak nog oren hadden, of toen de banken nog ‘financiële meubelstukken’ met openstaande tot opengaande, klantvriendelijke deuren hadden. Toen waren we ook nog te braaf om niet stipt te zijn. Domiciliëren kwam later in voege om achterstallige betalingen te voorkomen. Ervoor kwamen thuis dergelijke formulieren in een houder op de schouw terecht. Soms verdwenen ze achteloos in een of andere la… 

Naast de orde in andere kasten herstelt mijn vrouw geregeld ook de wanorde in de laden van het dressoir. Tussentijds, afhankelijk van het seizoen of van de luchtdruk, krijgt ze wel ‘s jeuk van dit soort opruimallergie. Krabben helpt dan niet. Zo vond ze ooit in een verwaarloosd hoekje van een vergeten la een onbetaalde ziekenhuisrekening. Haar gilletje drapeerde me verticaler in mijn zetel: “Oeijoei, Harrie, hiej nog ’n openstande ziekenhoewsrèkening. Den oewterste doatum van betoale is al twieje daag vurbij. Wa nou?” Ze duwde me het formulier lichtjes gestrest onder de neus en sneerde: “Toch mer goe dê ‘ch aaf en tow ’s opruum,” Ik relativeerde kalm: “Aamper, twiej daag te loat, ocherm… Ich vul ‘t gaaw een en bring ’t nou meij nô de baank,” Ik vulde de overschrijving in. Rosette gaf me haar bankkaart: “Hiej, mê dê kartjen kriegde de deur van de baank vaneiges open.” Terwijl ik wegfietste riep ze nog iets na over: “’n Sleuf nèffe de deu…” Haar woorden verwaaiden in de wind. Met mijn beide neusgaten wijd open croste ik naar ‘De Stad”. Ik stond er echter voor de gesloten KBC-deur. Ondanks mijn gevloek, mijn gekanker, mijn verwensingen verroerde ‘Sesam’ voor geen kier. Geen beweging in te krijgen. O ja, de bankkaart. Maar hoe ik dat ding ook door de gleuf tussen de twee delen van de dubbele bankdeur schoof, ze bleef dicht! Zelfs een smekende: “Sesam, open u”, kreeg op deze deur geen vat. Bestaan sprookjes dan toch niet? Toch wel! Uit het duistere niets van de donkere Hoogstraat dook een reddende engel op, Jos van de groendienst. Hij zocht vergeefs zijn bankkaart en sakkerde: “Mieljaardedjuu, vergèten!” Ik stak hem mijn kaart toe: “Prebeert dees ’s.” Hij haalde ze door een sleuf, niet tussen, maar naast de deur. En ja hoor, Sesam opende zich! “Merci, Jos” dankte ik. “Vansgelieke, Harrie,” glimlachte hij terug. Opgelucht stapten we samen het filiaal van de financiële tempel binnen. Miel op afspraak. Ik lukraak… 

Thuisgekomen polste mijn vrouw: “Kos de gewère?” Ontwijkend loog ik luchtig: “’t Geenk wie ’n flutje van ’n cêênt!” Terwijl ze een volgende zakdoek streek, zei ze: “Stèkt mie kartje mer trug in mien bursken.” Oeijoei, die bankkaart… Helemaal vergeten! Gevolg: nu moest het ware verhaal wel boven (strijk)tafel komen. Na een telefoontje met en een bezoekje aan Jos belandde de kaart waar ze hoorde, in ‘t portemonneeke van mijn vrouw. Meewarig schuddebolde ze mijn surrogaat leugentje van zich af met dat ene relatief lieve woordje: “Klungelèèrke!” 

En, toegegeven, ze had overschot van gelijk. Eveneens overtuigd van de wetenschap dat zelfkennis het begin is van alle wijsheid suste ik mijn gebrek aan technische vaardigheid en dito vernuft.
(Harrie Beks – Hamont, zondag 29.10.23)