Goedgebekst Harry Beks

Ieder zijn hobby

De lentezon kriebelt allengskens. Hoog wiegen kraanvogels luid snaterend onverstoorbaar noordelijker. Aarde, grond, weiden, akkers, velden, tuinen geuren in vruchtbare verzadiging. Dagen lengen, nachten korten. Melkwitte lammeren dartelen als door gestoord licht gestoken door het groen ontkiemende gras. Natuur in hyperkinesie!

Ook de mens ontsnapt niet aan renaissance. Foert met de winter en zijn virussen. Deuren op een kier draaien eindelijk weer wijd open. Verschillende Hamonter verenigingen starten weer op: knutselaars, muzikanten, heemkundigen, carnavalisten, sterrenkijkers, verzamelaars, sporters enz. Tot de meest authentieke hobbyisten behoren zeker de volkstuinders. Of ze nu een sier-, een moes- of een kruidentuin bestieren is van ondergeschikt belang. Groad en Joan zijn van die moesmannen: gezaaid, gekiemd en ontloken in eigen arm Kempisch zand. Bij het keuren van elkaars ‘gevruujt’ staan ze zo nu en dan in eigen stoef te stinken. Maar met de jaren fluit Groad wel een toontje lager. Node geeft hij ’t toe: “Ich kan nèmmer spoajen wie vruger.” Meedogenloos wuift Joan Groads klaagzang weg: “Ocherm, Groad, sukkeleir. Ich lèg miene hoof nog in iejen-tweej-drèj um. Mer, ich stu nê ammer in mien haan te tuffen.” Hun oogst beperkt zich jaarlijks tot spinazie, ajuinen, erwten, wortelen, radijzen, kervel, sla, prei, selder, patatten, schorseneren, allerlei kool- en bonensoorten…

Tot Leentje, Joans wederhelft, zich met de oogst meende te moeten moeien. Verlekkerd op koolrabi kocht ze een zakje zaadjes: “Koewlroabi of koewlrupkes, niks zoe lekker, rauw of gestofd!” Tenminste, dat dacht ze! Tot Joan de zaadjes zag. Geen kleine zwarte harde ronde koolzaadjes maar eerder lossere grotere langwerpige bruine zaden met hoeken en kantjes en met een apart geurtje. Trouwens op het zakje stond duidelijk, in groene letters: venkel! Joans alarmbelletjes rinkelden: “Liejn, ge hed  gèn buulke kroewtenzoad mejgebroacht, mer venkel! En steenken dê die zuikes duun, nô rottend verrekesvoer,”

Zonder venkelervaring haastte hij zich naar Groad: “Groad, kinde gi dê, venkel?” Groad bekeek het builtje venkelzaad: “Vêênkel? Joa, dê kin ich. Dê gruit bovve de groond. Zoene  platte bliejke knoal on lang stengels mê gruun ploemer.” Joan bleef wantrouwig: “Nè te vrète zeker?!” Extra enthousiast speelde Groad in op Joans achterdocht: “Joawel, Joan, joawel, lekker, hiejl lekker! ’t Smakt zoe èrregus tussen annies en meunt een. En ’t ruukt vriejt fris, vêênkel!” Toen Joan ook nog eens vernam hoe gezond venkel wel niet was, zaaide hij in één keer, één voor één alle zaadjes uit, in rijtjes in volle grond.

“As ’t wa mejzit, strak zat genoeg, vur hiejl de bürt”, ginnegapte Groad.

(Harrie Beks – Hamont, zaterdag 19.03.22)